De Nederlandse naam voor Mashua is knolcapucien. De knolcapucien is een klimplant verwant aan de Oost-Indische kers. De knollen hebben de vorm van een kleine aardappel en zijn opvallend rood, geel en wit van kleur.
De bladeren zijn langgesteeld en schildvormig. De bloemen staan solitair in de bladoksels en zijn tweeslachtig. Ze bestaan uit vijf vrije kroonbladeren die oranje tot dieprood van kleur zijn. De vruchten zijn doosvruchten met drie zaden.
De knolcapucien komt van nature voor in de Andes op hoogtes tussen de 2.500 en 4.000 m in Bolivia, Colombia, Ecuador en Peru. De plant wordt vooral in Zuid-Amerika gecultiveerd. Peru is de grootste producent van de knollen. Buiten zijn natuurlijke verspreidingsgebied heeft de knolcapucien nauwelijks betekenis als voedselplant, maar wordt hij wel als sierplant in de tuin gekweekt.
Teelt
De mashuaplant vraagt een goed gedraineerde kalkvrije grond met een zonnige ligging. Hij groeit het beste met zijn wortels in de schaduw en de top van de plant in de zon. De plant kan goed tegen hete droge zomers. Hij groeit het best in een pH-waarde van 5.3-7.5 en geeft de voorkeur aan een leemachtige of een zanderige veengrond.
De planten worden vermeerderd door de kleine knollen uit te planten.
De plant is zeer resistent tegen ziektes en plagen. Het bevat stoffen die tegen nematoden, bacteriën en insecten werken. Daardoor wordt hij in Zuid-Amerika soms ook als pestafweer tussen gewone aardappelen geplant.
Per hectare kan ongeveer 20 tot 30 ton aan knollen worden geoogst.
Doel
- De knollen van de mashuaplant worden gekookt en gegeten als groente of in soepen verwerkt.
- In Europa dient de mashuaplant als sierplant.
Meer informatie
–