Vezelvlas wordt geteeld om de vezel. De vezel bestaat uit een bundel van cellen, waarvan de celwanden verdikt zijn met cellulose. Om de vezelbundel zitten gelignificeerde cellen, de houtpijp.

Belangrijk is dat de plant tussen de 80 en 120 cm lang is, maar desondanks niet legert en pas zo hoog mogelijk vertakt.
Vlas wordt in de eerste helft van april gezaaid. Het bloeit in juni en wordt geoogst in de tweede helft van juli.
De vlasplant wordt met wortel en al uit de grond getrokken om een zo lang mogelijke vezel te behouden.

Dat het vlas niet onmiddellijk van het veld wordt verwijderd, heeft te maken met het rotingsproces, het roten. Hierdoor wordt de pectine die het lint bindt aan de vezel verwijderd. Dit heetdauwroten. Het vlas wordt dus terug plat op de akker gelegd en moet gekeerd worden, om een egale roting te verkrijgen. Tijdens het zogenaamde keerrepelen kan het vlas ontzaad worden.

Bij het trekrepelen wordt tegelijkertijd het stro van de zaadbollen ontdaan. Het trekken geeft het al of niet ongerepelde vlas.

Meer informatie